Mevr. Gerarda Beers – de Goede

“Mijn schoonvader is Mr Johannes Beers is geboren in 1888 op 1 december en overleden 10 mei 1956  wonende op de Kruisweg 192, later Rustenburgerweg 29a in de woningbouw huizen, hij was in de Tweede Wereld oorlog vrachtvaarder (pikkenier). Hij voer landbouwproducten voor tuinders uit Heerhugowaard naar de veiling in Broek op Langedijk. Zijn gezin bestond uit zeven jongens en vier meisjes. En om het gezin eten te geven gaat er af en toe wel eens wat buiten de veiling om.Bij een controle in juni 1943 werd hij betrapt op het smokkelen van aardappelen en werd er een proces verbaal tegen hem opgemaakt. Voor de rechtbank in Alkmaar werden hij en Jan Wester veroordeeld, de heer Johannes Beers tot drie weken en Jan Wester tot twee weken. Bij de uitspraak vraagt de rechter of de heren nog wat te zeggen hebben, de heer Beers zegt niets , maar Jan Wester zegt tegen de rechter, dat het hem wel meevalt want “een kip zit drie weken”. De rechter vond dat niet zo leuk en prompt kreeg Jan Wester ook drie weken. Samen werden ze in de herfst van 1943 naar de open straf gevangenis in Fort Spijkerboor overgebracht, alwaar ze aan het werk werden gezet. Ze moesten erwten uitzoeken en wasknijpers maken. Zo mocht de oudste zoon uit Heerhugowaard brood en ander voedsel  brengen naar zijn vader, die er vanwege diarree slecht uit zag. Zijn vader waarschuwde elke keer zijn zoon er voor moest zorgen dat hij daar nooit terecht zou komen. Toen hij thuis kwam heeft zijn vrouw al zijn kleren verbrand, want die zaten onder de ongedierte vlooien en luizen etc.”

“Mijn man Jaap Beers is geboren op 28 april 1924 en overleden op 20 november 2013. Jaap is op 19 jarige leeftijd op 18 juni 1943 van uit Heerhugowaard, van zijn ouders Johannes Beers en Maria Beerse wonende in de woningbouwhuizen op  de Kruisweg no 192,  later de Rustenburgerweg 29a, op transport gesteld naar Hannover, in Duitsland. Met ongeveer twintig jonge mannen uit Heerhugowaard zijn ze naar Hannover gebracht. De reis werd in twee dagen per trein afgelegd, de overnachting vond staande plaats in een grote hal waar ze met bagage onder bewaking moesten verblijven. Tijdens de reis kregen ze een karig rantsoen. De volgende ochtend vertrokken ze per trein naar Osnabruck. Vanuit Hannover werden we verdeeld over verschillende kampen voor dwangarbeid. Jaap Beers werd met 14 jongens uit Heerhugowaard, waaronder bijvoorbeeld Henk Danenberg, Nanne Meijer, Chris Dekker, Siem Pronk, Jan Wokke en Jan Beers te werk gesteld bij Glöckner AG in Osnabruck. In Osnabruck werd Jaap Beers ondergebracht in een kamp met houten barakken. Jaap sliep met 16 jongens in de barak. De barak had acht stapelbedden. De barak had een kolen kachel. Alleen kregen ze daar geen brandstof voor. In de winter vroor het in de barak. Aan voeding kregen zij per dag 5 kleine aardappelen nog in de schil, en een halve liter waterige koolsoep. ‘sMorgens en ‘smiddags kregen ze nog 2 boterhammen met vrijwel geen beleg. Tijdens zijn gedwongen verblijf in het kamp is hij zeer ernstig vermagerd. Op 20 juni 1943 is hij tewerkgesteld bij de rangeer ploeg op het terrein van de fabrieken van Glöckner AG. Het was zijn taak om goederenwagons aan en af te koppelen. Dit was moeilijk, technisch en gevaarlijk werk. Jaap had ook geen technische opleiding of werkervaring. Hij werkte elke dag in ploegen diensten, acht uren per dienst. Bij lucht alarm vluchten we met koffer en al naar de schuilkelder of onder een brug, na verloop van tijd namen we alleen een krukje mee, DDT deden we al heel gauw in ons kussensloop, omdat we anders niet konden slapen van de luizen. Als we zondags naar de kerk gingen waren er vrouwen die ons broodbonnen in onze handen drukte, zij misten hun mannen en zonen. Ook hielpen we soms o  p het land alleen voor het eten, het is een keer gebeurt dat we zoveel hadden gegeten, dat we van de buikpijn in een greppel gingen zitten. Veel van de dwangarbeiders raakten gewond bij het rangeren.  In oktober 1943 raakte Jaap besmet met difterie. Hij is toen ernstig ziek geweest, zozeer dat hij enige dagen buiten bewust zijn is geweest. Er was in het kamp vrijwel geen medische zorg. Uiteindelijk is hij op eigen kracht hersteld. In februari 1944 raakte Jaap gewond bij het rangeren, door een ondeskundig geplaatst vracht ijzer werd ik van de wagon geslagen, waar ik tijdens het rangeren op moest staan. Hij viel en kwam terecht tussen de rails en het perron. Daardoor reed de trein net niet over hem heen. Hij liep door de val ernstig rugstelsel op. Ik ben daarop met ambulance naar het ziekenhuis in Osnabruck gebracht. Daar is hij onderzocht, en na een aantal dagen is hij weer teruggestuurd naar het arbeiders kamp. Omdat Jaap niet in staat was om te werken kreeg hij toestemming voor verlof naar Nederland. Op 28 februari 1944 heeft hij Osnabruck verlaten. Bij het aflopen van de verlofperiode is hij niet meer terug gegaan naar Duitsland, maar onder gedoken in Ursem daar sliep hij in een veldboetje, hij moest ‘s nachts varend zwarte handel rond brengen, hij kreeg daar weinig te eten en is toen weg gegaan, en kwam toen bij Jan Beers en Marie Insing op de Jan Glijnisweg. Bij een razzia zaten we snert te eten, de mannen snel naar hun schuilplek, Marie liet de borden en bestek in de pan zakken, zodat de borden en bestek van tafel was, ook mochten er niet te veel klompen voor de deur staan, uiteraard om de Duitsers te misleiden. Jaap heeft altijd gezegd, dat hij  dankbaar  was om bij Jan Beers en Marie Insing heb mogen onder duiken, omdat hij het daar heel goed had.”