“Geboren op de Kruisweg 192 later Rustenburgerweg 29a. Toen ik in de krant een artikel las over een verhaal over de koekblikken die uit vliegtuigen werden gedropt, moest ik denken aan die oorlogstijd hier in Heerhugowaard ’t Kruis. Zo had Gert van de Stoop ook van die koekblikken waarvan men de inhoud Zweeds manna noemde. Veel herinneringen uit de oorlog blijven mij achtervolgen. Ik was in de vijf oorlogsjaren misdienaar en daardoor kind aan huis in de pastorie met Pastoor Verhoofstad en juffrouw Corrie van Dartel. Iedere morgen was er een mis; door de week om half acht en op zondag drie keer. Eerst de vroegmis om 7 uur in de ochtend, dan de hoogmis om 10 uur en in de middag het lof/ verspers om 14.30 uur. De Heilige Familiekerk met pastoor Verhoofstad was een plaats voor onderduikers en mensen op de vlucht voor de verraders. De pastorie had veel kamers. De pastorie was een heel belangrijk middelpunt voor arme parochianen en langskomende vluchtelingen uit de grote steden voor voedsel. Voedsel werd opgehaald vooral van de Jan Glijnisweg ( Huygendijk tot de Viersprong). Pastoor Verhoofstad ronselde tarwe en boter. De tarwe bracht ik met mijn broer naar de maalderij Vita Nova aan de Middenweg, met de handkar van timmerman Kees Beers en dan stonden wij tussen de vluchtelingen bij de pastorie met gemalen tarwe. In de werkverschaffing verdiende mijn vader 11 gulden per week voor vrouw en 13 kinderen. Trien Rinkel was de hulp van pastoor Verhoofstad in de kerk en in de pastorie. Dirk en Trien Rinkel (broer en zus) woonden in het huis waar schildersbedrijf Ben Mol ook heeft gezeten. Onder de hoogmis kwam zij in paniek op ‘t altaar en meldde de pastoor dat er tijdens de consecratie via de kerkdeur een razzia begon van de groene polizei. Als misdienaar en bij de parochianen in de kerk maakte dat veel indruk; een vrouw mocht toen onder de mis namelijk niet op het altaar komen. De pastoor stond met zijn rug naar de parochianen in de volle kerk, hij draaide zich om, keek minutenlang naar de groene polizei die achter in de kerk stond en keek hen letterlijk en figuurlijk de kerk uit. De pastoor maakte de hoogmis gewoon af en in de sacristie aangekomen, was ’t enige wat hij zei: ‘En nou moet ik eens naar die Surrogaat’ (de waarnemend burgemeester die een NSB’er was) want de kerk was verboden toegang voor razzia’s. Niek Sprenkeling die tijdens de razzia van het kerkkoor vluchtte en door de sacristie het weiland van Willem Appelman wist te bereiken, kon op die manier ontsnappen. In de paramentenkamer boven de sacristie was een luik naar de gewelven van de kerk om daar eventueel te kunnen schuilen.
In ’t Kruis, op het land van Dirk van Stralen, was een bunker, voor afweergeschut van de Duitsers, bewoond door minimaal 4 Duitse soldaten die vaak op zondag de Hoogmis bezochten, en achterin de kerk bleven staan. Ze durfden blijkbaar niet in de kerkbanken te gaan zitten en werden zo min of meer opgenomen in de parochie. Als misdienaar kreeg je vaak briefjesgeld van de Duitse soldaten in het schaaltje. Mijn broers en hun vrienden gingen wel er eens ‘s avonds pandoeren met de soldaten in de bunker. De oorlogsjaren waren spannend, maar voor ons niet zo slecht: genoeg te eten, wel eenzijdig: aardappels, groenten, bonen en erwten (alles zelf geteeld). Veel vliegtuigen vlogen over (bommenwerpers) uit Engeland richting Duitsland; ‘s nachts naar Duitsland en ’s morgens vroeg weer terug naar Engeland, dit gaf heel veel lawaai.
Tijdens een fietsenrazzia bij café Schut moest iedereen die langskwam fietsen, zijn fiets neerzetten en lopend verder. De razzia werd gedaan door een Duitser, hij raakte het café in, en per fiets, werden de fietsen voor 1 borrel teruggekocht, zodat de Duitser slingerend richting ’t centrum ging. Cor Schut, slager van de Meer en Jaap Does regelden de terugkoop van de fietsen.
De Rustenburgerweg, toen nog Kruisweg, stond aan beide kanten vol iepenbomen. In de Hongerwinter 1944/45 was er veel gebrek aan brandstof, dus de bomen werden opgestookt. In de nacht werden de bomen gekapt, overdag waren de takken voor de jeugd. De laatste dikke boom ging naar bakker Smit, maar die kwam op de draden, en toen zat het hele Kruis zonder stroom. Ook een overval op de boerderij van boer Oudhuis, wonende aan het einde van de Jan Glijnisweg (toen de Hensbroekerweg) was indrukwekkend. De overvallers schoten op de voordeur waar dhr. Oudhuis achterstond en die daarbij in zijn been werd geschoten en altijd mank is gebleven. De overvallers vluchtten zonder buit en zijn nooit opgepakt.
NSB’ers uit de regio gebruikten de kleuterschool aan de Rustenburgerweg om te oefenen met schieten. Eén van de NSB’ers werd opgepakt na de oorlog en afgevoerd naar het Oranje Hotel en is daar omgekomen. Een zoon van deze NSB’er is omgekomen in Rusland en twee dochters werden kaal geschoren na de oorlog, omdat zij met de Duitsers heulden.
Sieme Onneweer was de onderhoudsman van Willem Offeringa bij kerk en pastorie en vaste koffiedrinker bij pastoor Verhoofstad en juffrouw Corrie van Dartel. Pastoor Verhoofstad hield konijnen, voedsters en rammen strikt gescheiden per hok. Tot de kerst kregen ze het beste van het beste te eten, want met Kerstmis gingen ze in de pan. Een keer onder koffietijd sprong de pastoor van zijn stoel, hij keek naar het konijnenhok en zag twee konijnen in een hok. ‘Dat heb jij geflikt’, zei de pastoor tegen Onneweer. Onneweer zat erbij en ontkende niet. ‘Ik zag ze zo noselijk kijken en ik wou de natuur zijn gang laten gaan’. Sieme Onneweer een man van verhalen en belevenissen.”